Héloïse & Abélard, Pierre

Héloïse:
1101 (Parijs)
16-05-1164 (Paraclet (dichtbij Nogent-sur-Seine)

Abélard:
1079 (Palais bij Nantes)
21-04-1142 (Saint-Marcel (Saône)- klooster van Cluny)

Bekend liefdespaar

Het verhaal van Abélard en Héloise is een klassiek gegeven. Abélard was de zoon van een rijke familie in Nantes die zijn fortuin opgaf voor de zoektocht naar kennis. Abélard trok naar Parijs waar hij wijsheid zocht en leerde. Zijn vernieuwendeideeën werden niet gewaardeerd door de conventionele elite van de kerk. Hij werd omringd door groepen studenten die aan zijn lippen hingen. Hij was retorisch zeer bekwaam en kon mooi zingen. Héloise was het uiterst intelligente nichtje van de Canon van de Notre Dame Fulbert en ze was student van Abélard, zij werd verliefd op Abélard en de twee werden geliefden. Zij studeerden samen, maar bedreven ook de liefde. Toen de Canon van de Notre Dame, Fulbert, hier achter kwam dwong hij Abélard de stad te verlaten, dit deed hij maar hij nam Héloise mee (ondertussen zwanger). Zij beviel van hun zoon, Astrolabe. Astrolabe is de zoon van Abélard, maar er zijn geruchten dat niet hij, maar de oom van Héloïse de vader is van dit kind. Ondertussen werd Fulbert overgehaald om bij te leggen met Abélard. Dit deed hij en gaf toestemming tot het (geheime) huwelijk tussen de twee. Abélard mocht lezingen blijven geven zolang het paar maar celibatair bleef. Maar dit deden zij niet en toen Fulbert hier achter kwam maakte hij het huwelijk alsnog bekend. Héloise was ondertussen naar het nonnenklooster in Argenteuil gegaan en ontkende dat er ooit een huwelijk was geweest. Fulbert werd woedend en liet Abélard castreren. Fulbert won er echter niets mee omdat hij hierna al zijn bezittingen kwijt raakte. Abélard vroeg Héloise om tot het klooster toe te treden, waar ze uiteindelijk abdes van wordt. Zelf treedt hij toe tot een klooster in Saint-Denis in Parijs. Na van het ene naar het andere klooster te zijn gevlucht vanwege de wroeging die zijn ideeën oproepen, richt hij in Nogent het klooster Paraclet op. Ook Saint Bernard speelt een belangrijke rol in de wreedheden die Abélard ondergaat.
De nu gescheiden geliefden blijven elkaar hartstochtelijke brieven schrijven, die nu wereldberoemd zijn geworden. Abélard schreef zijn meesterwerken 'Introductio ad Theologiam', 'Dialectica' en 'Sic et non'. Hij werd vaak uitgemaakt voor ketter en trok zich later ook terug.

Abélard stierf in het klooster van Cluny, alwaar hij begraven werd op het kerkhof van het klooster. Een jaar later werd hij in opdracht van Héloïse opgegraven en herbegraven op de kerkhof van het klooster van Paraclet, 6 km ten zuid-oosten van Nogent-sur-Seine. Toen 22 jaar later ook zij stierf, werden de lichamen daar herenigd. De legende gaat dat Abélard op het moment dat, 22 jaar na zijn dood, de kist werd geopend, hij zijn armen uitstrekte om zijn geliefde welkom te heten.

Gedurende 3 eeuwen lagen ze samen in de kist, maar in 1147 werd het klooster van Paraclet opgeheven en de lichamen overgebracht naar Moustiers. In 1630 besloot de abdes, in een vlaag van preutsheid, dat de lichamen gescheiden moesten worden. Ze werden afzonderlijk herbegraven, één aan elke kant van het koor van de 'Chapelle de la Trinité, ieder in zijn eigen tombe.

In 1701 hadden de tombes de hernieuwde aandacht van de nieuwe abdes, Madame Roye de La Rochefoucauld, te meer omdat er mogelijk verwantschap zou zijn met Héloïse. Ze herstelde beide geliefde in ere door een nieuwe tombes voor ze aan te leggen, met zelfs een inscriptie in het Latijn, waarschijnlijk afkomstig van Marmontel.

Ten tijde van de Revolutie verhuisden ze weer. In 1792 worden we overgebracht naar de kerk van Nogent-sur-Seine, waar ze in een kerker samen te rusten worden gelegd in dezelfde kist. De beenderen werden echter wel gescheiden door een loden plaat. Ze ontsnappen aan vernieging in deze woelige tijd, doordat de plaatselijke arts, docteur Boisset uit Chalon-sur-Saône de overblijfselen 'koopt'.
In 1800 draagt hij ze over aan Alexandre Lenoir, die daarna verklaarde te hebben gezien hoe de overblijfselen bewaard werden in een monument in de kapel van het ziekenhuis 'Saint-Marcel de Chalon', waar de arts deze had ondergebracht.

Alexandre Lenoir liet de kist met overblijfselen en enkele onderdelen van dit monument overbrengen naar het 'Musée des Antiquités Nationales' waarvan hij directeur was. Op de plaats waar het gebouw stond, staat nu de 'Ecole des Beaux-Arts'.

In 1814 worden de lichamen overgebracht naar de tweede binnenplaats van het museum, om vervolgens in 1815 naar de kerk van Saint-Germain-de-Prés te worden gebracht.

Het plan is dat ze moeten dienen als trekpleister voor de nieuw aan te leggen begraafplaats 'du Père la Chaise', maar omdat deze nog moet worden aangelegd, worden ze tijdelijk bewaard op de begane grond van het gebouw dat als woning diende voorde Jezuitenpater Père la Chaise, 'la Maison du Père la Chaise', terwijl Alexandre Lenoir een passend monument voor ze laat aanleggen. Dit probeerde hij te doen in de stijl van de 12de eeuw, maar helaas maakte hij vele fouten hierbij. Hoewel het ons een goed beeld geeft over hoe men begin 19de eeuw dacht over de middeleeuwen, geeft het ons geen goed beeld van hoe een 12de eeuwse sepulture eruit gezien zou hebben. Veel van de ornamenten representeren de 13de, maar vaak ook de 14de eeuw en ook de kledingstijl is uit veel latere periodes.

Het monument, in de vorm van een tempeltje, bevat niet alleen de overblijfselen van de monumenten uit de tombe die Boisset liet maken, maar ook delen van de kapel in Paraclet uit de 12de eeuw. Lenoir liet er nog enkele bas-reliefs van monniken aan toevoegen. Het geheel kreeg aan 3 kanten ramen om beschutting te geven. Om vorm te geven aan de gezichten van de beelden van Abélard en Héloïse zou Lenoir afgietsels van de dode gezichten hebben laten maken. Vervolgens heeft Deseine hier bustes van gemodelleerd, die als modellen dienden voor de eigenlijke beelden. Het lijkt echter onwaarschijnlijk omdat balseming pas vele eeuwen later werd ontdekt en Lenoir het dus meer als argument zal hebben gebruikt om de kapel te kunnen bouwen.
Mogelijk zijn de beelden afkomstig van het klooster van de Notre-Dame, waar ze de façade van het huis van de kununnikker monnik Fulbert opsierde. Door toedoen van de architect in dienst van de overheid Petit-Radel komen ze terecht in het museum van Lenoir (item nr 515bis in de catalogus). Het ligt voor de hand aan te nemen dat ze door Lenoir gebruikt zijn voor het monument op Père-Lachaise.
Op 6 november 1817 is eindelijk de neo-gothische kapel klaar om het liefdespaar de nodige rust te geven na hun omzwervingen......

Hoewel de tombe nu onder de zorg valt van de stad Parijs, die in 1912 budget vrijmaakt voor een opknapbeurt, is het onderhoud een hele zorg.
De tombe wordt door velen vereerd en er zijn haast altijd verse bloemen te vinden. In 1914 biedt Madame de Valpinçon aan om de inscriptie op haar kosten te laten restaureren, waar de gemeente in toestemt met als voorwaarde dat de tombe geheel in de oude staat wordt gerestaureerd. Helaas sterft Madame de Valpinçon tijdens WOI en vervaagt de inscriptie meer en meer.

Rest ons de vraag hoeveel er over is van de overblijfselen van Héloïse (6 verhuizingen) en Abélard (11 verhuizingen)? Bekend hierover is in ieder geval uit een beschrijving van de sous-préfet van Nogent dat van Abélard delen van het dij- en scheenbenen, ribben, ruggegraat, een groot deel van de schedel en de onderkaak over zijn. Van Héloïse is het hoofd, een gespleten onderkaak, de botten van het bekken, de armen en de gehele benen over. Ook heeft op 6 november 1817, bij het herbegraven van de twee op Père-Lachaise de commissaris van politie verklaard dat 'de lichamen begraven zijn in de kerker van het monument'. Hieruit kunnen opmaken dat er wel degelijk nog overblijfselen waren en dat deze zich bevinden onder het monument op Père-Lachaise.

Maar er zijn meer problemen..... hoe weten we eigenlijk wie Abélard en Héloïse waren en hoe hun onderlinge relatie was?
Er is een brief van Abélard aan een vriend en hun brieven aan elkaar, maar die zijn niet zeker geauthenticeerd. En dan hebben we het nog niet eens over vervalsingen die in de 17de eeuw zijn gemaakt door Bussy Rabutin en in de 18de eeuw door Beauchamps, Colardeau, Dorat, Mercier, Feutry, Saurin en anderen.... Doordat deze notoire vervalsingen door de tijd heen toch aandacht hebben gekregen, is nu nog moeilijk vast te stellen wat het werkelijke verhaal is van deze liefdesgeschiedenis. In totaal zouden er 113 brieven en brieffragmenten zijn overgebleven. Als we alleen kijken naar oudste exemplaren, naar de derde vertaling van M. Octave Gréard, moeten we vaststellen dat er vele onzekere factoren zijn, zoals de omstandigheden waarin Abélard en Héloïse in hun tijd leefden, de zeden en gewoonten in de 12de eeuw en het gebruikte Latijn. Ook is de drager van de tekst, het materiaal zelf, onderzocht.

De laatste ontwikkelen van de onderzoekingen naar de brieven zijn die van de Duitse promovendus, Ewald Könsgen, die rond 1970 een vijftiende- eeuws handschrift, afkomstig uit de bibliotheek van Clairvaux, het in 1115 door Sint Bernard gestichte klooster, bestudeerde. Het was één van de ongeveer duizend handschriften uit Clairvaux die na de opheffing van dit klooster in de Franse Revolutie waren overgebracht naar wat nu de Bibliothèque Municipale van de stad Troyes is. De samensteller van het handschrift signeert zijn werk als 'broeder Johannes de Vepria' (Jean de La Véprie?) en voorziet deze notitie van een datum: 23 juli 1471. Hoewel Könsgen bij de publicatie in 1974 nog niet de conclusie durft te trekken dat deze anonieme brieven die van Abélard en Héloïse zijn, draagt een jonge Australische mediëvist, Constant J. Mews, zoveel argumenten aan die het gegeven bevestigen dat men er nu van uit gaat dat het hier gaat om de authentieke teksten.

Ook kan men zich afvragen hoe Abélard tijdens zijn omzwervingen de brieven heeft kunnen behouden en aan Héloïse doen toekomen? Het is verbazend dat álle brieven zijn gevonden, ook al leefden de twee geliefden in gevangenschap en ver van elkaar. Bovendien worden de documenten pas een eeuw ná het overlijden van Héloïse pas genoemd in officiële werken. En als het dan wél authentieke documenten zijn, zijn ze dan nog wel onveranderd?

Ondanks alle twijfel omtrent de geschiedenis, blijft echter de betekenis van het verhaal behouden; het tot de verbeelding sprekende verhaal vol passie, erotiek, romantiek en mystiek van twee geliefden die elkaar trouw zijn tot in de dood.......

Aan de quai aux Fleurs 9 staat het huis waarin Abélard en Héloïse elkaar hebben ontmoet. In het metalen hekwerk van de deuren zijn de kopjes van de twee geliefden verwerkt. Vaak zie je hier verliefde paartjes die de herinnering aan het beroemde liefdespaar levendig houden.

De laatste woorden van HéloÏse:
"In death at last, let me rest with Abélard."

De laatste woorden van Abélard:
"I don't know! I don't know!"

 
GraveYart (Héloïse & Abélard - Père-Lachaise)
- klik op de afbeelding om deze te vergroten -
GraveYart (Héloïse & Abélard - Père-Lachaise)
- klik op de afbeelding om deze te vergroten -
GraveYart (Héloïse & Abélard - Père-Lachaise)
- klik op de afbeelding om deze te vergroten -
GraveYart (Héloïse & Abélard - Père-Lachaise)
- klik op de afbeelding om deze te vergroten -
GraveYart (Héloïse & Abélard - Père-Lachaise)
- klik op de afbeelding om deze te vergroten -
GraveYart (Héloïse & Abélard - Père-Lachaise)
- klik op de afbeelding om deze te vergroten -
GraveYart (Héloïse & Abélard - Père-Lachaise)
 
GraveYart (Héloïse & Abélard - Père-Lachaise)
 
GraveYart - Père-Lachaise - Plattegrond Père-Lachaise